De Bladergroenschool in Groningen staat voor een grote uitdaging. Het huidige gebouw, dat oorspronkelijk in 1966 werd gebouwd als de W.A. Lieflandschool, sluit niet langer aan bij de moderne onderwijsbehoeften. “Het gebouw knelt eigenlijk aan alle kanten,” zegt Hans Buist, huisvestingsadviseur voor RENN4. “De ruimtelijke opzet past niet bij de wijze waarop RENN4 onderwijs wil geven en daarnaast voldoen het binnenklimaat en de energielasten niet meer aan de huidige eisen. Samen met de gemeente onderzoeken we hoe we deze school kunnen transformeren tot een duurzaam gebouw waar leerlingen weer tot hun recht komen.”
Een nieuwe opgave: onderwijs en zorg dichtbij
De veranderde onderwijsbehoeften vragen om een vernieuwde aanpak. Verschillende hulpinstanties willen dichter bij de school betrokken worden om niet alleen het kind, maar ook het gezin beter te ondersteunen. “De vraag is of dit met nieuwbouw, renovatie of vervanging van de school gerealiseerd kan worden,” legt Marieke van der Heide uit. Ze is cultuurhistoricus en kijkt voor de gemeente Groningen mee naar de transformatie van bestaande gebouwen, waarvan wordt gevonden dat ze een cultuurhistorische waarde hebben. Bijvoorbeeld als het een typisch Groningse school is.
Inspirerende presentaties
Vanmiddag presenteren drie architecten hun ideeën en variantenstudies om de huisvestingsvraag van de Bladergroenschool op te lossen. “Ze hebben elk op hun eigen manier geprobeerd het vraagstuk vorm te geven,” vertelt huisvestingsadviseur Buist. “Zij hebben als het goed is allemaal inspirerende ideeën meegenomen om onze huisvestingsvraag te vertalen. Dus ik ben erg nieuwsgierig naar wat het oplevert!”
Ontwerp passend bij veranderd onderwijs
Tjeerd Wessel is van huis uit architect en inmiddels 13 jaar betrokken bij Stichting Mevrouw Meijer in de onderzoeken naar schoolgebouwen en wat daarmee kan gebeuren. Zo ook voor de Bladergroenschool. “School is niet meer alleen school, maar op school worden kinderen ook begeleid. Zeker kinderen in het speciaal onderwijs. Die hebben vakkundige ondersteuning nodig,” vertelt Wessel over de opdracht. “En de grote vraag is: ga je dat allemaal ergens anders doen, of ga je kijken of dat op één plek kan? En dat je elkaar kunt aanvullen?”
In de onderzoeksfase zijn al verschillende ontwerpen gemaakt. Dat helpt om het gesprek te voeren over de behoeften van de verschillende gebruikers van een gebouw. Wessel vertelt: “Als je erover praat blijft het abstract. Maar je wil dat het vorm krijgt. En we hebben nu ook nog eens gewerkt met drie architecten die het vraagstuk alle drie op een andere manier oplossen.”